Eentje bleef eindeloos naar zijn mobiel turen. Hij sliep naar later bleek.
Eentje drukte een sigaret uit in een propvolle asbak en zocht naar een vers exemplaar in het verfrommelde lege pakje.
Eentje nam een slok bier en goot de halve inhoud in zijn gezicht. Het lauwe vocht droop via zijn vlezige lippen naar zijn kin en hij ratelde de mantra 'Het vlees is zwak. Het vlees is zwak.' Achter mij voerden een stel intellectuelen een gesprek over Desi Bouterse, waar de een helemaal niets van wist en de ander alles. 'Mag ik je wat vragen?' 'Ja, dat mag.' 'Mag ik je wat vragen?' 'Ja, dat mag.' 'Mag ik je wat vragen?' 'Ja, dat mag.' En zo ging dat maar door.
Naast mij stond een collega.
'Zo, ben jij ook weer eens uit je grot gekropen?' vroeg ik liefdevol.
'Niet gekropen. Ben naar beneden gelopen en ik zag nog steeds het gekrioel van het gepeupel. En ik dacht: oh, er is niets veranderd.'
Die zin in me opnemend, trad ik als het ware uit mezelf en bezag het geheel. Daar sprak hij wijze woorden. De man had volkomen gelijk. Ik bevond me in wezenlijke onzin van hard gepraat en gelach, stompzinnige opmerkingen, wijn, bier, sterke drank, nog meer wijn, nog meer bier en nog meer sterke drank. Ontvluchten moest ik het, anders stompte ik af. Dus dat deed ik. Maar anderen dachten er natuurlijk anders over. Ze wilden naar het café. Met mij. En ze meenden mij een pul bier in de handen te moeten drukken met een shaggie erbij, terwijl ze al mijn tegenargumenten afserveerden met 'Niet ouwehoeren, zuipen en roken!' Telkens als ik weg wilde glippen, werd ik in de kraag gegrepen en teruggesleurd. Om vier uur 's nachts kreeg ik permissie om het pand te verlaten.
Het gekrioel van het gepeupel zal nooit veranderen.