De zonnestralen zinderden over het strand van Vlissingen. In de verte de boulevard, vlak voor me de zee, vier jongens schopten een bal over. De hitte was aangenaam door de bries die vanuit zee over het land trok. Loom draaide ik me na verloop van tijd op mijn buik, mijn borsten bungelden weelderig vlak boven het zand. Vanaf de zijkant naderde een man mij.
Aarzelend.
Hoppa! Beet! Ik weet zo goed hoe je de mannen moet lokken. Je kunt de natuur niet negeren.
Hij bleef vlakbij stilstaan. Heel even bleef het nog stil tot hij vroeg:
´Weet u misschien hoe laat het is, meneer?’
Aarzelend.
Hoppa! Beet! Ik weet zo goed hoe je de mannen moet lokken. Je kunt de natuur niet negeren.
Hij bleef vlakbij stilstaan. Heel even bleef het nog stil tot hij vroeg:
´Weet u misschien hoe laat het is, meneer?’