'Prima,' zei ik, 'Doe ik.'
Het was als in een schimmig communistisch Rusland. De hoge gestalte van de grijzige, zompige stalen fabriek met een slagboom ervoor. Het grauwe asfalt dat naar de ingang leidde. De ingang waar de mensen in een rij werktuigelijk aaneensloten. Lusteloos. Kleurloze kleding zodat je opgenomen werd in het staal en grijs van de fabrieksmuren. Zodra de deur openging, werden de werknemers zenuwachtig. De prikklok. De prikklok. Op naar de prikklok.
'Prik jij alvast voor Sjanie. Die komt eraan,' werd er gezegd.
Er werd geduwd in de rij. Je stopte je kaart in het apparaat aan de muur en je stond geregistreerd als aanwezig in de fabriek. Ik voelde me een arbeider in een concentratiekamp. Ik prikte, ik was binnen, de deuren gingen dicht en ik was eigendom van de fabriek.
Iedereen stoof een kant op. Naar zijn of haar plekje aan de lopende band. De toeter galmde luid en irritant door de holle hal, de machines gingen aan, het was een kabaal van jewelste en de hitte nam langzaamaan toe.