Het was zo'n zeldzaam mooie avond. Al maanden regende het, maar nu was het al een paar dagen droog en het zonnetje was zelfs even tevoorschijn gekomen. Op de tennisbaan proefde je ook de verschijnselen van: 'Hé, de lente zet nu echt door.'
Er hing een vrolijke lichtheid over het complex. Iedereen was in zijn hum.
Tennisrokje en ik gingen dubbelen met haar broer en een vriend van voetbalkluppie Emma.
Ik ging met Broer. Tennisrokje met Emmaklup.
Broer is totally relaxed op de baan. Ik ook. Tot op zekere hoogte.
Het inslaan ging gepaard met over en weer vrolijke lachjes, oeps'en, sorry's, oh jee's en onhandigheidjes.
De wedstrijd moest maar eens aanvangen na al deze beschaafde inslaankreten. Ik had er zo'n zin in!
Emmaklup begon met serveren. Broer stond klaar om te retourneren. Een kanonskogel vloog over het net en verdween met 1 stuit in het hek achter hem. Service nummer twee. Volledig geconcentreerd stond ik klaar, knipperde met mijn ogen en bij het openen van mijn ogen sjeesde de tweede kanonskogel al boven op mijn voeten. Broer en ik keken elkaar even met opgetrokken wenkbrauwen aan.
De rest van de wedstrijd zakten die wenkbrauwen bij mij naar een historisch dieptepunt.
Ook Tennisrokje had er zin in. Samen met Emmaklup sloegen ze de ene na de andere bal met felle knallen over het net. Broer en ik konden soms nog maar net wegduiken voordat de bal een krater in onze voorhoofden en op ons speelveld zouden slaan. Bevroren kijkend naar ballen, wegspringend voor granaatstukken, kruitdampen rond onze voeten.
Sloegen wij dan niets terug? Jawel! Jawel! Prachtige ballen vertrokken van onze snaren, met perfecte snelheid en precisie, mikkend in een hoek of exact achter het net. Het was werkelijk waar schitterend. De ballen werden alleen snoeihard terug geramd en slipten laag over de grond weg, zodat wij, tsja, ik moet het woord helaas gebruiken: kansloos waren.
Kansloos. Zo een negatief beladen woord. En dat op een zeldzaam mooie avond na maanden van heel veel regen en donkere luchten.
Broer totally relaxed, en ik, totally relaxed. Tot op zekere hoogte. Dat 'op zekere hoogte' was bij mij bereikt.
Een hoge bal aan het net. Ik zag de lichtmasten als zonnestralen in mijn ooghoeken blinken, mijn linkerhand wees in de lucht naar de bal, mijn racket bewoog vanuit mijn nek naar het gele lichtpuntje dat voor een nanoseconde stil bleef hangen in het luchtledige. Het was een verstild moment. Toen het snerpende geluid van snaren die de bal raakten. Het was overal te horen. Gegarandeerd een punt.
In het net.
Niet een klein beetje in het net, maar heel, heel , heel erg in het net.
Diepe emoties stormden omhoog vanuit het diepst van mijn ziel en duwden mijn mond met kracht open, op zoek naar de vrijheid.
Zo'n unieke gelegenheid waarin je met alle liefde je tennisracket zo ontzettend graag verrot zou willen slaan.
Geknakt stapte ik de kantine binnen. Mijn tennismaten zagen het meteen aan mij.
'Wie is het? Wacht maar, we pakken hem wel,' zei een van hen.
Ik probeerde mijn wenkbrauwen weer op normale hoogte te krijgen. Dat lukte pas na een hele poos.
'Wil je wel een biertje van mij?' durfde de Krajicek-kloon uiteindelijk voorzichtig te vragen aan mij.
Toen positioneerde mijn wenkbrauwen zich pas weer op de juiste plek. Ik glimlachte naar hem.
'Ja, natuurlijk wil ik dat wel.'
Er hing een vrolijke lichtheid over het complex. Iedereen was in zijn hum.
Tennisrokje en ik gingen dubbelen met haar broer en een vriend van voetbalkluppie Emma.
Ik ging met Broer. Tennisrokje met Emmaklup.
Broer is totally relaxed op de baan. Ik ook. Tot op zekere hoogte.
Het inslaan ging gepaard met over en weer vrolijke lachjes, oeps'en, sorry's, oh jee's en onhandigheidjes.
De wedstrijd moest maar eens aanvangen na al deze beschaafde inslaankreten. Ik had er zo'n zin in!
Emmaklup begon met serveren. Broer stond klaar om te retourneren. Een kanonskogel vloog over het net en verdween met 1 stuit in het hek achter hem. Service nummer twee. Volledig geconcentreerd stond ik klaar, knipperde met mijn ogen en bij het openen van mijn ogen sjeesde de tweede kanonskogel al boven op mijn voeten. Broer en ik keken elkaar even met opgetrokken wenkbrauwen aan.
De rest van de wedstrijd zakten die wenkbrauwen bij mij naar een historisch dieptepunt.
Ook Tennisrokje had er zin in. Samen met Emmaklup sloegen ze de ene na de andere bal met felle knallen over het net. Broer en ik konden soms nog maar net wegduiken voordat de bal een krater in onze voorhoofden en op ons speelveld zouden slaan. Bevroren kijkend naar ballen, wegspringend voor granaatstukken, kruitdampen rond onze voeten.
Sloegen wij dan niets terug? Jawel! Jawel! Prachtige ballen vertrokken van onze snaren, met perfecte snelheid en precisie, mikkend in een hoek of exact achter het net. Het was werkelijk waar schitterend. De ballen werden alleen snoeihard terug geramd en slipten laag over de grond weg, zodat wij, tsja, ik moet het woord helaas gebruiken: kansloos waren.
Kansloos. Zo een negatief beladen woord. En dat op een zeldzaam mooie avond na maanden van heel veel regen en donkere luchten.
Broer totally relaxed, en ik, totally relaxed. Tot op zekere hoogte. Dat 'op zekere hoogte' was bij mij bereikt.
Een hoge bal aan het net. Ik zag de lichtmasten als zonnestralen in mijn ooghoeken blinken, mijn linkerhand wees in de lucht naar de bal, mijn racket bewoog vanuit mijn nek naar het gele lichtpuntje dat voor een nanoseconde stil bleef hangen in het luchtledige. Het was een verstild moment. Toen het snerpende geluid van snaren die de bal raakten. Het was overal te horen. Gegarandeerd een punt.
In het net.
Niet een klein beetje in het net, maar heel, heel , heel erg in het net.
Diepe emoties stormden omhoog vanuit het diepst van mijn ziel en duwden mijn mond met kracht open, op zoek naar de vrijheid.
Zo'n unieke gelegenheid waarin je met alle liefde je tennisracket zo ontzettend graag verrot zou willen slaan.
Geknakt stapte ik de kantine binnen. Mijn tennismaten zagen het meteen aan mij.
'Wie is het? Wacht maar, we pakken hem wel,' zei een van hen.
Ik probeerde mijn wenkbrauwen weer op normale hoogte te krijgen. Dat lukte pas na een hele poos.
'Wil je wel een biertje van mij?' durfde de Krajicek-kloon uiteindelijk voorzichtig te vragen aan mij.
Toen positioneerde mijn wenkbrauwen zich pas weer op de juiste plek. Ik glimlachte naar hem.
'Ja, natuurlijk wil ik dat wel.'