Je kunt fietsen of je kunt het niet.
Mijn collega kon het dus niet.
Ik trof hem in het voorbijgaan naar mijn werk aan op de grond. Ik was amper wakker.
Hij ook, vermoed ik. Anders zoek je het wegdek niet op.
Had ik weer. Wat moet je doen, hè? Stoppen? Of doorfietsen en net doen alsof je het niet gezien hebt?
‘Hé, sta eens op joh!’ riep ik jolig, ’Je moet naar je werk hoor!’
‘Ik ben gevallen,’ zei hij.
‘Goh.’
Ik stopte dan toch maar en bekeek het nader.
‘Nu je het zegt.’
Zijn bril lag op de grond, glas ernaast, bloed bij zijn oog, scheur in zijn broek.
‘Ziet er fraai uit,’ zei ik, terwijl ik mijn beide ellebogen op mijn stuur liet rusten en naar voren helde.
Er kwamen mensen toegesneld. Ik aanschouwde het en rekte me nog even uit.
Een vrouw duwde mij een beetje opzij en knielde bij hem neer.
‘Ik ben arts,’ zei ze en ze keek even op naar mij.
‘Ik ben administratief medewerkster,’ zei ik.
Ja, tgg, als we dan toch stoer gaan doen over ons werk.
Ze trok haar wenkbrauwen op. Ik keek op mijn horloge.
‘Ik zie niets zonder bril,’ zei collega.
‘Daar ligt je glas. Kwestie van voor je oog houden en fietsen maar,’ was ik hulpvaardig.
De creatieve ideeën spatten werkelijk waar uit mijn brein op de vroege ochtend.
'U kunt beter naar huis gaan,' zei de arts deskundig.
‘Nee, nee, nee, daar kom ik net vandaan,’ zei collega.
Zij keek misprijzend. Ik grinnikte.
‘Nou, jullie redden het zo wel?’ vroeg ik.
De arts keek verstoord op.
‘U heeft uw werktijden. Ik de mijne,’ zei ik en keek nog eens op mijn horloge.
Ja, daar zat wat in, zag ik haar denken.
‘En hij ook trouwens,’ zei ik met een vriendelijke glimlach en wees naar collega.
Hij veegde het bloed bij zijn oog weg en schikte de scheur in zijn broek.
‘’Maak je een beetje voort? Acht uur beginnen, hè. Tot zo,’ zei ik.
Mijn collega kon het dus niet.
Ik trof hem in het voorbijgaan naar mijn werk aan op de grond. Ik was amper wakker.
Hij ook, vermoed ik. Anders zoek je het wegdek niet op.
Had ik weer. Wat moet je doen, hè? Stoppen? Of doorfietsen en net doen alsof je het niet gezien hebt?
‘Hé, sta eens op joh!’ riep ik jolig, ’Je moet naar je werk hoor!’
‘Ik ben gevallen,’ zei hij.
‘Goh.’
Ik stopte dan toch maar en bekeek het nader.
‘Nu je het zegt.’
Zijn bril lag op de grond, glas ernaast, bloed bij zijn oog, scheur in zijn broek.
‘Ziet er fraai uit,’ zei ik, terwijl ik mijn beide ellebogen op mijn stuur liet rusten en naar voren helde.
Er kwamen mensen toegesneld. Ik aanschouwde het en rekte me nog even uit.
Een vrouw duwde mij een beetje opzij en knielde bij hem neer.
‘Ik ben arts,’ zei ze en ze keek even op naar mij.
‘Ik ben administratief medewerkster,’ zei ik.
Ja, tgg, als we dan toch stoer gaan doen over ons werk.
Ze trok haar wenkbrauwen op. Ik keek op mijn horloge.
‘Ik zie niets zonder bril,’ zei collega.
‘Daar ligt je glas. Kwestie van voor je oog houden en fietsen maar,’ was ik hulpvaardig.
De creatieve ideeën spatten werkelijk waar uit mijn brein op de vroege ochtend.
'U kunt beter naar huis gaan,' zei de arts deskundig.
‘Nee, nee, nee, daar kom ik net vandaan,’ zei collega.
Zij keek misprijzend. Ik grinnikte.
‘Nou, jullie redden het zo wel?’ vroeg ik.
De arts keek verstoord op.
‘U heeft uw werktijden. Ik de mijne,’ zei ik en keek nog eens op mijn horloge.
Ja, daar zat wat in, zag ik haar denken.
‘En hij ook trouwens,’ zei ik met een vriendelijke glimlach en wees naar collega.
Hij veegde het bloed bij zijn oog weg en schikte de scheur in zijn broek.
‘’Maak je een beetje voort? Acht uur beginnen, hè. Tot zo,’ zei ik.