Opeens balanceerde ik dus op het randje van een wankele trap en hing met mijn gezicht tussen de coniferen. Ik dacht dat zoiets makkelijk kon in een rokje. Snoeien.
Mijn moeders’ spiedende oog zag alles!
‘Daar nog een takje. Daar nog een. Ja, daar. Nee, niet die. Nee, die ook niet. Nee. Ja. Ja, die daar.’
Mijn ogen rolden in mijn kassen en ik zette overal woest de heggenschaar in. Het zonnetje liet zich ook ineens van zijn beste kant zien en kwam tevoorschijn achter de wolken. Alsof ik daar op dat moment op zat te wachten. Het zweet liep in straaltjes van me af. Maar goed, ik vergaf haar de militaire bevelen. Met 75 jaar en twee kunstheupen kan het knap lastig zijn om op een trapje te gaan staan.
‘Zo, die klus is geklaard,’ zei ik na verloop van tijd tevreden. Maar voordat ik bijna te pletter sloeg tussen de coniferen en het gaas van de buren, hoorde ik mijn moeder nog zeggen: ‘Daar nog drie takjes.’
Kind 1 van zus 4 testte intussen hoe hoog hij kon springen. Ik legde het ene uiteinde op een stoel en hield het andere uiteinde vast. Hij sprong erover heen.
‘Deze haal je nooit,’ zei ik bemoedigend.
Hij sprong.
‘Of toch wel,’ zei ik.
Ik legde de lat hoger. Zo gaat dat in het leven. Altijd hoger reiken om je grenzen af te tasten. Haal je het, haal je het. Haal je het niet, ben je een loser. Vinden de strebers dan. Mij maakt het niets uit als je het niet haalt. Beter falen dan nooit proberen.
‘Deze is echt moeilijk,’ zei ik.
‘Mijn aanloop is te kort,’ zei hij.
‘Neem een aanloop vanuit de keuken.’
Hij startte bij de keuken, kwam aanrennen en stopte voor de lat.
‘Even warmlopen nog,’ zei hij.
‘Oké,’ zei ik en zette de heggenschaar in de coniferen in de zijtuin, terwijl kind 1 de tuin op en neer rende.
‘Al warm?’ vroeg ik toen hij voor de zoveelste keer achter mijn rug langs kwam denderen.
‘Bijna,’ zei hij buiten adem.
‘Ja, warm!’ riep hij even later.
Ik gooide de heggenschaar in de grond en hield de lat omhoog.
Hij sprong, schopte de stoel en de lat finaal omver en kwam bonkend neer op het gras.
We keken elkaar lachend aan.
‘Nog een keer,’ zei ik. Ook al faal je dan probeer je het gewoon nog een keer.
‘Straks breek je je nek!’ paste mijn moeder de angstaanjaagtheorie toe vanuit de schuur.
Kind 1 en ik keken elkaar meewarig aan.
‘Springen nou maar,’ zei ik.
Hij sprong. En haalde het.
‘Wat zit jij er sexy bij,’ zei zus vier, die net uit haar werk was aangekomen en kind 1 op kwam halen. Ze keek naar mijn rokje, shirtje met v-hals en gehavende benen.
‘Ik doe de tuin,’ zei ik achteloos.
‘Heb je ook hakken aan?’ vroeg ze.
Ik toonde haar mijn meest verveelde gezicht.
‘Schoffelen?’ herhaalde ik nadenkend en ik keek intussen zus vier aan, ’Ja, ik denk dat ik dat wel kan.’
‘In de schuur staat een schoffel,’ zei mijn moeder.
Ik verdween, dook buiten op voor het raam en liet een hark zien. Ik wees ernaar met een vragend gezicht.
‘Nee joh!’ riep mijn moeder diep zuchtend vanuit de woonkamer, ’Dat is een hark!’
Ik zette de schoffel in de grond en begon met het omploegen ervan.
De voordeur ging open.
‘Er reed daar een man het straatje in en die zat helemaal achterstevoren op zijn fiets naar je te kijken!’ riep mijn moeder vanuit de deuropening. De rest van de straat wist het nu ook.
Ik keek naar de zinderende hitte in het straatje. Niemand te zien. Zus vier was erbij komen staan. Ze inspecteerde de tuin. Ik het straatje.
‘Schoffelen vind ik leuk,’ zei ik, ’Daar wordt het lekker rommelig van en daar houd ik van. Rommelig.’
Ze knikte. ‘Laat je de wortels staan.’
‘In de schuur staat nog een schoffel,’ gaf ik haar een hint.
‘Niet gezien,’ zei ze.
‘Jawel hoor,’ zei ik joviaal, ’Zal ik hem even halen?!’
Ik stoof weg.
‘Nee hoor, hoeft niet!’ riep ze me na.
‘Het was een retorische vraag!’ riep ik over mijn schouder.
Bij haar kan je wel met dat soort woorden aankomen. Retorisch. Desondanks geeft ze er toch gewoon antwoord op. Maar dat is meer een familiekwaal. Antwoord geven, terwijl niemand daar op zit te wachten.
We schoffelden er flink op los, terwijl kind 1 nog steeds aan het hoogspringen was en we telkens de ladder om hoorde kletteren en we mijn moeder in de verte hoorden zeggen ‘Straks breek je je nek.’
‘Ik heb het idee dat jij er een beetje de kantjes vanaf loopt,’ zei ik onderwijl tegen zus 4.
‘Ik heb het idee dat jij de coniferen hebt geknipt en het niet hebt opgeruimd,’ zei zij.
Tuinieren schijnt je hoofd leeg te maken.
Ik voelde niets.
Misschien was mijn hoofd al leeg. Of misschien kwam ik er zelfs met de schoffel niet doorheen. Veel tijd om daar over na te denken was er niet, want de achtertuin moest ook nog gedaan worden.
‘Ik denk dat ik maar in de voortuin blijf,’ zei ik en boog verleidelijk voorover, ’Komt er al iemand aan?’
‘Ja hoor, kijk daar eens een lekker ding voorbij komen. Echt iets voor jou,’ zei zus 4.
Een opa op een fiets tufte bibberend de stille straat door.
Ik hoorde mijn zus smakelijk lachen.
‘Kan je niet een lekkere tuinman inhuren?’ stelde ik voor aan mijn moeder.
‘Ja, met zo’n strak gespierd onbloot bovenlijf,’ zei zus 4.
‘Dan kom ik in de tuin erbij zitten. Kijken hoe hij aan het werk is,’ zei ik.
‘Kijk, daar moet nog een tak vanaf,’ negeerde mijn moeder ons.
Ik had een donkerbruin vermoeden dat die lekkere tuinman niet doorging en wij de klos bleven.
Mijn moeders’ spiedende oog zag alles!
‘Daar nog een takje. Daar nog een. Ja, daar. Nee, niet die. Nee, die ook niet. Nee. Ja. Ja, die daar.’
Mijn ogen rolden in mijn kassen en ik zette overal woest de heggenschaar in. Het zonnetje liet zich ook ineens van zijn beste kant zien en kwam tevoorschijn achter de wolken. Alsof ik daar op dat moment op zat te wachten. Het zweet liep in straaltjes van me af. Maar goed, ik vergaf haar de militaire bevelen. Met 75 jaar en twee kunstheupen kan het knap lastig zijn om op een trapje te gaan staan.
‘Zo, die klus is geklaard,’ zei ik na verloop van tijd tevreden. Maar voordat ik bijna te pletter sloeg tussen de coniferen en het gaas van de buren, hoorde ik mijn moeder nog zeggen: ‘Daar nog drie takjes.’
Kind 1 van zus 4 testte intussen hoe hoog hij kon springen. Ik legde het ene uiteinde op een stoel en hield het andere uiteinde vast. Hij sprong erover heen.
‘Deze haal je nooit,’ zei ik bemoedigend.
Hij sprong.
‘Of toch wel,’ zei ik.
Ik legde de lat hoger. Zo gaat dat in het leven. Altijd hoger reiken om je grenzen af te tasten. Haal je het, haal je het. Haal je het niet, ben je een loser. Vinden de strebers dan. Mij maakt het niets uit als je het niet haalt. Beter falen dan nooit proberen.
‘Deze is echt moeilijk,’ zei ik.
‘Mijn aanloop is te kort,’ zei hij.
‘Neem een aanloop vanuit de keuken.’
Hij startte bij de keuken, kwam aanrennen en stopte voor de lat.
‘Even warmlopen nog,’ zei hij.
‘Oké,’ zei ik en zette de heggenschaar in de coniferen in de zijtuin, terwijl kind 1 de tuin op en neer rende.
‘Al warm?’ vroeg ik toen hij voor de zoveelste keer achter mijn rug langs kwam denderen.
‘Bijna,’ zei hij buiten adem.
‘Ja, warm!’ riep hij even later.
Ik gooide de heggenschaar in de grond en hield de lat omhoog.
Hij sprong, schopte de stoel en de lat finaal omver en kwam bonkend neer op het gras.
We keken elkaar lachend aan.
‘Nog een keer,’ zei ik. Ook al faal je dan probeer je het gewoon nog een keer.
‘Straks breek je je nek!’ paste mijn moeder de angstaanjaagtheorie toe vanuit de schuur.
Kind 1 en ik keken elkaar meewarig aan.
‘Springen nou maar,’ zei ik.
Hij sprong. En haalde het.
‘Wat zit jij er sexy bij,’ zei zus vier, die net uit haar werk was aangekomen en kind 1 op kwam halen. Ze keek naar mijn rokje, shirtje met v-hals en gehavende benen.
‘Ik doe de tuin,’ zei ik achteloos.
‘Heb je ook hakken aan?’ vroeg ze.
Ik toonde haar mijn meest verveelde gezicht.
‘Schoffelen?’ herhaalde ik nadenkend en ik keek intussen zus vier aan, ’Ja, ik denk dat ik dat wel kan.’
‘In de schuur staat een schoffel,’ zei mijn moeder.
Ik verdween, dook buiten op voor het raam en liet een hark zien. Ik wees ernaar met een vragend gezicht.
‘Nee joh!’ riep mijn moeder diep zuchtend vanuit de woonkamer, ’Dat is een hark!’
Ik zette de schoffel in de grond en begon met het omploegen ervan.
De voordeur ging open.
‘Er reed daar een man het straatje in en die zat helemaal achterstevoren op zijn fiets naar je te kijken!’ riep mijn moeder vanuit de deuropening. De rest van de straat wist het nu ook.
Ik keek naar de zinderende hitte in het straatje. Niemand te zien. Zus vier was erbij komen staan. Ze inspecteerde de tuin. Ik het straatje.
‘Schoffelen vind ik leuk,’ zei ik, ’Daar wordt het lekker rommelig van en daar houd ik van. Rommelig.’
Ze knikte. ‘Laat je de wortels staan.’
‘In de schuur staat nog een schoffel,’ gaf ik haar een hint.
‘Niet gezien,’ zei ze.
‘Jawel hoor,’ zei ik joviaal, ’Zal ik hem even halen?!’
Ik stoof weg.
‘Nee hoor, hoeft niet!’ riep ze me na.
‘Het was een retorische vraag!’ riep ik over mijn schouder.
Bij haar kan je wel met dat soort woorden aankomen. Retorisch. Desondanks geeft ze er toch gewoon antwoord op. Maar dat is meer een familiekwaal. Antwoord geven, terwijl niemand daar op zit te wachten.
We schoffelden er flink op los, terwijl kind 1 nog steeds aan het hoogspringen was en we telkens de ladder om hoorde kletteren en we mijn moeder in de verte hoorden zeggen ‘Straks breek je je nek.’
‘Ik heb het idee dat jij er een beetje de kantjes vanaf loopt,’ zei ik onderwijl tegen zus 4.
‘Ik heb het idee dat jij de coniferen hebt geknipt en het niet hebt opgeruimd,’ zei zij.
Tuinieren schijnt je hoofd leeg te maken.
Ik voelde niets.
Misschien was mijn hoofd al leeg. Of misschien kwam ik er zelfs met de schoffel niet doorheen. Veel tijd om daar over na te denken was er niet, want de achtertuin moest ook nog gedaan worden.
‘Ik denk dat ik maar in de voortuin blijf,’ zei ik en boog verleidelijk voorover, ’Komt er al iemand aan?’
‘Ja hoor, kijk daar eens een lekker ding voorbij komen. Echt iets voor jou,’ zei zus 4.
Een opa op een fiets tufte bibberend de stille straat door.
Ik hoorde mijn zus smakelijk lachen.
‘Kan je niet een lekkere tuinman inhuren?’ stelde ik voor aan mijn moeder.
‘Ja, met zo’n strak gespierd onbloot bovenlijf,’ zei zus 4.
‘Dan kom ik in de tuin erbij zitten. Kijken hoe hij aan het werk is,’ zei ik.
‘Kijk, daar moet nog een tak vanaf,’ negeerde mijn moeder ons.
Ik had een donkerbruin vermoeden dat die lekkere tuinman niet doorging en wij de klos bleven.