Hij trapte op een pedaal. Iedereen keek toe hoe hij dit deed.
De zon scheen. De wind blies zachtjes de bloemen, het gras, de jasjes, de jurken, de haren heen en weer. Hij keek opzij naar haar. Zij keek opzij naar hem. Broer en zus glimlachten lief naar elkaar. Wij keken hoe de liefde en het afscheid voor onze ogen voltrok. Mijn ogen waren verborgen achter een montuur met groot plexiglas. Het beschermde mij tegen het verdriet van de mensen. Ik voelde het er zo op botsen. Best wel hard eigenlijk. Ik beet op mijn onderlip. Alsof die er iets aan kon doen.
'Dag pap,' mimede ze. De lach was verdrongen door de treurnis.
Een stilte daalde neer over de begraafplaats.
Een lange rij mensen bracht een laatste groet aan die vrolijke, grappige Ruud. Al was het nu lang zo grappig niet meer. De dood verstomt de lach.
Het wachten in de rij duurde best wel lang, maar hoe lang is lang in een mensenleven als degene die daar ligt opgenomen is in de eeuwigheid?
Men schuifelde voorbij. Een man knielde neer, hield zijn tas tussen zijn arm en bovenlichaam gekneld. Hij boog zijn hoofd voor Ruud. Zijn schouders schokten. Hij schudde een fractie van een seconde zijn hoofd in ongeloof heen en weer. Uit zijn ogen vielen tranen. Het respectvolle gebaar duwde me zo opzij. Mijn hoofd draaide weg. Ik bestudeerde intens het gras waarop we stonden, de boompjes en de bloemetjes verderop, het donkerblauwe jasje van de meneer voor mij en de roos op zijn kraag. Mijn ogen eindigden in de blauwe lucht boven mij. En ik gaf mijn onderlip nog maar eens de schuld van dit alles. Dus beet ik er nog maar eens extra hard op.
'Hoe lang heb ik dan nog, dokter?' vertelde Ruud in al zijn vrolijkheid bij ons op Kantoor, 'Ja, je kunt het maar beter meteen weten, toch?!'
Ik trok mijn schouders omhoog. Hoe graag wil je weten wanneer je dood gaat?
'Een half jaar, zeiden ze. Maar ik voel niets! Dat kun je je toch niet voorstellen?' zei hij met die breed uitgemeten lach van hem.
Nee, je kunt het je niet voorstellen. Maar hier lig je dan toch, Ruud.
Ik trok mijn zonnebril een stukje naar beneden en keek over de rand naar de kist.
'Hé, hoe gaat het nu met je?' vroeg ik toen hij de week ervoor naar Kantoor belde.
'Jaaaa, hartstikke goed joh. Ik zit hier in het zonnetje. Wat wil je nog meer?' zei hij met een breekbare stem. Je kon horen dat hij moeite had met praten. Ondanks dat hoorde je ook zijn glimlach.
Ja, wat wil je nog meer? Nou, gewoon, dat de dokter zegt dat het niet waar is. Dat het hele gebeuren een grote grap is. Dat hij zegt: 'Meneer Van der Werff, we wilden even uw gevoel voor humor testen. Gewoon een geintje. U kunt gaan en leef!'
Maar iedereen weet dat de medici meestal niet bekend staat als de grootste grappenmakers ter wereld.
Ik knipoogde naar de kist. Het zonnetje is met je.
Dag Ruud.
De zon scheen. De wind blies zachtjes de bloemen, het gras, de jasjes, de jurken, de haren heen en weer. Hij keek opzij naar haar. Zij keek opzij naar hem. Broer en zus glimlachten lief naar elkaar. Wij keken hoe de liefde en het afscheid voor onze ogen voltrok. Mijn ogen waren verborgen achter een montuur met groot plexiglas. Het beschermde mij tegen het verdriet van de mensen. Ik voelde het er zo op botsen. Best wel hard eigenlijk. Ik beet op mijn onderlip. Alsof die er iets aan kon doen.
'Dag pap,' mimede ze. De lach was verdrongen door de treurnis.
Een stilte daalde neer over de begraafplaats.
Een lange rij mensen bracht een laatste groet aan die vrolijke, grappige Ruud. Al was het nu lang zo grappig niet meer. De dood verstomt de lach.
Het wachten in de rij duurde best wel lang, maar hoe lang is lang in een mensenleven als degene die daar ligt opgenomen is in de eeuwigheid?
Men schuifelde voorbij. Een man knielde neer, hield zijn tas tussen zijn arm en bovenlichaam gekneld. Hij boog zijn hoofd voor Ruud. Zijn schouders schokten. Hij schudde een fractie van een seconde zijn hoofd in ongeloof heen en weer. Uit zijn ogen vielen tranen. Het respectvolle gebaar duwde me zo opzij. Mijn hoofd draaide weg. Ik bestudeerde intens het gras waarop we stonden, de boompjes en de bloemetjes verderop, het donkerblauwe jasje van de meneer voor mij en de roos op zijn kraag. Mijn ogen eindigden in de blauwe lucht boven mij. En ik gaf mijn onderlip nog maar eens de schuld van dit alles. Dus beet ik er nog maar eens extra hard op.
'Hoe lang heb ik dan nog, dokter?' vertelde Ruud in al zijn vrolijkheid bij ons op Kantoor, 'Ja, je kunt het maar beter meteen weten, toch?!'
Ik trok mijn schouders omhoog. Hoe graag wil je weten wanneer je dood gaat?
'Een half jaar, zeiden ze. Maar ik voel niets! Dat kun je je toch niet voorstellen?' zei hij met die breed uitgemeten lach van hem.
Nee, je kunt het je niet voorstellen. Maar hier lig je dan toch, Ruud.
Ik trok mijn zonnebril een stukje naar beneden en keek over de rand naar de kist.
'Hé, hoe gaat het nu met je?' vroeg ik toen hij de week ervoor naar Kantoor belde.
'Jaaaa, hartstikke goed joh. Ik zit hier in het zonnetje. Wat wil je nog meer?' zei hij met een breekbare stem. Je kon horen dat hij moeite had met praten. Ondanks dat hoorde je ook zijn glimlach.
Ja, wat wil je nog meer? Nou, gewoon, dat de dokter zegt dat het niet waar is. Dat het hele gebeuren een grote grap is. Dat hij zegt: 'Meneer Van der Werff, we wilden even uw gevoel voor humor testen. Gewoon een geintje. U kunt gaan en leef!'
Maar iedereen weet dat de medici meestal niet bekend staat als de grootste grappenmakers ter wereld.
Ik knipoogde naar de kist. Het zonnetje is met je.
Dag Ruud.