Als donkere wolken zich ineen rijgen en het begint te miezeren, vangt de operamuziek aan en wordt de kist binnen gedragen door een stel mannen. Twee daarvan brengen binnen zes weken tijd hun beide ouders ten graven. Hun nette pakken, de strakke gezichten, de ogen op de kist gericht waarin hun moeder ligt. Zus 4 met kind, die weer hetzelfde gangetje loopt. Daarachter andere Zwager die nog maar kort geleden te horen kreeg, dat hij getroffen is door de gevreesde ziekte met de grote K. Het beeld treft me als een mokerslag en Emma Shaplin wil haar operawaffel maar niet dichthouden over Vedi Maria. De prop in mijn keel wil naar buiten, maar ik wil dat niet. Ik staar naar Zwager naast de kist, naar de grond, naar de muur. Verdomme, verdomme, verdomme.
Mannen, die afscheid nemen van hun moeder, veranderen in kleine jongens met een kapot gevallen knie. Zij willen getroost worden en een pleister op de wond krijgen. Alleen is moeder er niet meer om hen te troosten, een aai over de bol te geven en te zeggen: 'Zo, over. Het doet geen pijn meer.'
In stilte verzonken luister ik naar de muziek en dep de tranen met een zakdoekje.
We kunnen niet bij elkaar blijven. Er is altijd een afscheid. De waarde van een bestaan komt vaak pas tot uitdrukking bij de dood of de naderende dood. Zelden zeggen we wat we werkelijk te zeggen hebben. Zelden zijn we bij degene, die we werkelijk liefhebben. Het is allemaal onderdeel van het leven. De keuzes die we maken. Dichtbij of ver van het hart.
Hoe moeilijk is het voor hen, die hun ouders altijd bij de hand hebben gehad en dan te verliezen?
'Lieve jongens.' Dat is wat zij zei tegen haar zoons in haar laatste uren voor haar dood.
'Jij voelde onze eerste adem, wij jouw laatste adem.' De woorden van haar oudste zoon.
Een mooi en bewogen leven passeert de revue. De schaterlach, de blossen op de wangen, een lief, warmhartig mens. Ouders die hun zoons een prettige jeugd meegaven.
Buiten miezert het. Zwager staat naast de kist van zijn moeder, zijn schouders zijn gerecht en er staan tranen in zijn ogen. Een ieder loopt langs en staat stil voor een laatste groet.
Het is het leven, het is het leven. Dat houd ik me maar voor, maar ik knap er niet per definitie van op. De troost is wellicht, dat zij en haar man weer herenigd zijn nu. Na 60 jaar samen is zes weken zonder elkaar wel verdomd lang. Het is een stuk gezelliger om met elkaar door de hemelpoort te wandelen.
In de auto zie ik de donkere wolken nog donkerder worden en het gaat steeds harder regenen. Uitwaaien op Scheveningen moet maar even wachten. In plaats daarvan ga ik naar huis en schop bij thuiskomst die knellende kutlaarzen uit. De verwarming gaat op 25 en ik duw mezelf in de bank alsof twee warme armen me omarmen.
Mannen, die afscheid nemen van hun moeder, veranderen in kleine jongens met een kapot gevallen knie. Zij willen getroost worden en een pleister op de wond krijgen. Alleen is moeder er niet meer om hen te troosten, een aai over de bol te geven en te zeggen: 'Zo, over. Het doet geen pijn meer.'
In stilte verzonken luister ik naar de muziek en dep de tranen met een zakdoekje.
We kunnen niet bij elkaar blijven. Er is altijd een afscheid. De waarde van een bestaan komt vaak pas tot uitdrukking bij de dood of de naderende dood. Zelden zeggen we wat we werkelijk te zeggen hebben. Zelden zijn we bij degene, die we werkelijk liefhebben. Het is allemaal onderdeel van het leven. De keuzes die we maken. Dichtbij of ver van het hart.
Hoe moeilijk is het voor hen, die hun ouders altijd bij de hand hebben gehad en dan te verliezen?
'Lieve jongens.' Dat is wat zij zei tegen haar zoons in haar laatste uren voor haar dood.
'Jij voelde onze eerste adem, wij jouw laatste adem.' De woorden van haar oudste zoon.
Een mooi en bewogen leven passeert de revue. De schaterlach, de blossen op de wangen, een lief, warmhartig mens. Ouders die hun zoons een prettige jeugd meegaven.
Buiten miezert het. Zwager staat naast de kist van zijn moeder, zijn schouders zijn gerecht en er staan tranen in zijn ogen. Een ieder loopt langs en staat stil voor een laatste groet.
Het is het leven, het is het leven. Dat houd ik me maar voor, maar ik knap er niet per definitie van op. De troost is wellicht, dat zij en haar man weer herenigd zijn nu. Na 60 jaar samen is zes weken zonder elkaar wel verdomd lang. Het is een stuk gezelliger om met elkaar door de hemelpoort te wandelen.
In de auto zie ik de donkere wolken nog donkerder worden en het gaat steeds harder regenen. Uitwaaien op Scheveningen moet maar even wachten. In plaats daarvan ga ik naar huis en schop bij thuiskomst die knellende kutlaarzen uit. De verwarming gaat op 25 en ik duw mezelf in de bank alsof twee warme armen me omarmen.