Verder zat er een echt racestuurtje op met een kilometerteller. Het witte frame met een vleugje roze werd ondersteund door dunne bandjes. Daar keek ik wat bedenkelijk naar. Zouden die mij kunnen dragen?
Henk legde zijn ouwe, trouwe makker in mijn achterbak met de omgeklapte achterbank. De klep ging net niet dicht. Touw had ik ook niet bij me. De regen kwam met bakken tegelijk uit de hemel vallen.
'Niet als een gek over de hobbels scheuren, maar verder moet het wel lukken,' zei Henk, 'Rijden maar.'
'Oké,' zei ik, 'Bedankt voor de fiets!'
Tijdens het rijden hield ik in mijn achteruitkijkspiegel de achterklep van mijn auto in de gaten.
Een politieauto passeerde.
'Act cool'. Niets aan de hand.
Daar stond ie dan tegen de deur van mijn schuur. Ik bekeek het van een afstandje.
Dat het al een hele poos in mijn hoofd zat dat ik nodig in beweging moet komen en dat ik daarvoor een racefiets nodig heb, is één ding, maar dat er dan op een verdwaalde dinsdagavond iemand plotseling zegt dat hij nog een fiets voor me heeft, is weer wat anders. Ik vond het al voortvarend genoegd dat eerst het boekje van Wilfried de Jong 'Kop in de wind' op mijn pad kwam.
Onderuit op de bank of in bed lezend over zijn geweldige fietsavonturen kwam mij al inspannend genoeg over.
Nu heb ik dus zelf een racefiets...